Postuum uitgave: "NIET GEKNECHT"





HERUITGAVE

met nawoord van Lútsen Kooistra & beeldverhaal van Laurens Bontes

BORNMEER 2017

2017 Beeldverhaal: Laurens Bontes
          Tekst: Erven Jan de Haan en Lútsen Kooistra

www.bornmeer.nl


Ter inleiding

In 1941 eiste de Duitse bezetters dat alle journalisten lid werden van het Verbond van Nederlandse Journalisten (VNJ).
Met dat lidmaatschap gingen journalisten akkoord met aanwijzingen over de inhoud van de krant door de Duitsers:
Censuur en propaganda,.
Krantendirecties mochten journalisten die geen lid waren, nier in dienst houden.
Deze maatregel werd genomen in een periode van initimidatie, morele druk en dreigementen.
Kritische artikelen van hoofdredacteur Hendrik Algra.
Redacteur Jan de Haan nam zijn taak waar.
Het bestuur van de Persvereniging voor Friesland, uitgeefster van het Friesh Dagblad , overlegde met de journalisten over de eis om lid te worden van de VNJ.
Zonder aarzeling werd het neen uitgesproken.
Het Friesch Dagblad verscheen op 19 mei voor het laatst.
Bestuur en redactie werden ter verantwoordeling geroepen, onder zware dreigementen.
Jan de Haan (1906-1978) hield aantekeningen bij van de gebeurtenissen.
Na de oorlog bewerkte hij die tot een brochure:
Niet Geknecht.
Het boekje geeft feiten en omsidabdigheden en inzichten in beweegredenen en emoties van bestuur en medewerkers.
De brochure verschijnt nu opnieuw in combinatie met een beekldverhaal, met tekeningen van Laurens Bontes.
Die geven de tekst van de brochure zo getrouw mogelijk weer.
Er is ook een filmische bewerking van de tekeningen gemaakt, uitgezonden door Omrop Fryslan*.
Een en ander komt voort uit een samenwerkingsproject van het Friesch Dagblad en Omrop Fryslan, met steun van het Fries Media
Deze uitgave is ter gelegenheid van het afscheid van Lútsen Kooistra als hoofdredacteur van het Friesch Dagblad, op 21 april 2017.
De tekst van zijn toespraak bij het afscheid is opgenpmen als nawoord.

Leeuwarden, april 2017



*   De film is op internet te vinden op:


www.omrompfryslan.nl/niet geknecht









In de schaduw van het Duitse leger, dat in mei '40 zo bruut onze grenzen schond, doemde het nationaal-socialisme van de Hitler en zijn trawanten op.
Ons leger gecapituleerd.
Ons land bezet.
Van een strijd met de wapenen geen sprake. Het was nameloos ellendig.
Maar boven dat alles uit ging de dreiging van dit fantoom, dat aansloop achter het laarzengestamp van de ons vaderland binnenrukkende soldaten.
Wie, die niet huiverde....
Zo stond het, toen we, in plaats van achter prikkeldraad ergens in Duitsland, het einde van de oorlog te beiden, het soldatenpak weer verwisseld hadden met het burger, en op het redactiebureau weer schaar, lijmpot en pen hanteerden.
Wees voorhands de strijd met de wapens 'beslecht',de geestelijke strijd om onze hoogste nationale goederen stond op het punt te ontbranden.
Scherp en duidelijk stond ons voor de geest, dat de eerste aanval van het nationaal-socialisme gericht zou zijn op onze vrije pers.
Wat we niet wisten, was de geraffineerde manier waarop zulks stond te geschieden.
Daar stonden we dan weer, als in de meidagen aan de grens, in de voorste linie.




Friesland ligt op het voeteneind.
Dat heeft zijn tegen.
Thans had het zijn voor.
In de eerste maanden nadat Seys Inquart en zijn staf zich hier zetelden, genoten we nog een grote mate van bewegingsvrijheid.
Anders dan de journalisten der grote bladen in het midden des lands, die zich al heel spoedig blootgesteld zagen aan het trommelvuur der natuinaal-socialistische propaganda en intimidatie.
Onder de staf van de Rijkscommissaris bevond zich een kleine donkere man, de Pressereferent Jancke.
Deze hield al spoedig elke dag zijn persconferenties, waar aan de heren van de pers werd duidelijk gemaakt, welke de offiviële nationaal-socialistische zienswijze was en tussem de regels door te verstaan gegeveb, hoe goed ze zouden doen met zich in de eigen pennenvruchten daarop wat meer af te stemmen. Het A.N.P. dat met zijn wijdvertakt telex-net de Pressereferent in handen viel, zorgde voor getrouwe doorgave van het besprokene aan de redactie der provinciale [ers, die zich van lieverlede op de witte papierrol van hun telexapparaat, al meer 'noten voor de redctie'als dessert op de gerechten van de heer Jancke zagen opgediend.
Jammer genoeg kregen de 'redacties'ze alleen te kraken.
Een 'zeer vertrouwelijk, niet voor publicatie bestemd' sneed de mogelijkheid af om er onze lezers bij tijd en wijle van te laten meeproeven.
We hebben er toen een verzameling van aangelegd in de hoop eenmaal ons lezercorps te kunnen inlichten, wat we in de loop dier dagen, zoal kregen te slikken, maar helaas is deze verzameling een prooi der vlammen geworden.


Intussen lieten we deze 'noten' voor wat ze waren.
Onze Friese magen waren er niet op ingesteld.
We konden ze niet verduwen en bepaalden ons tot uiterst zorgvuldig schifting van de stroom van zeer eenzijdige berichten uit binnen-en buitenland.
Het was nu immers alles Deutsches Nachrichtenbüro wat de telex gaf.
De papiermand had in die dagen een best leven, en onze trouwe schaar zorgde wel, dat de lezers gespaard bleef, wat de nationaal-socialistische propagandadienst blijkbaar wenste, dat hen juist werd voorgezet.
Voorts kon de vriendelijkste uitnodiging aan de redacties der provinciale bladen om toch de persconferenties te Den Haag eens te komen bijwonen, ons niet doen besluiten naar de residentie te trekken, zelfs niet toen de vriendelijkheid er wat af ging.





Of we dan niet niet in Den Haag kwamen?
Daar kan het Kuyperhuis van getuigen.
Dat zag onze mannen van de christelijk pers-landelijk en provinciaal-in die dagen dikwijls binnen zijn muren bijeen, onder leiding van dr. H. Colijn of dr. Donner.
En daar hoorden we van onze collega's aan de grote bladen wel verluiden, hoe uit de hogere Duitse en bestuursregionen doorsiepelde, dat eerlang een algehele reorganisatie van het Nederlandse perswezen op komt was.
Daar merkten we ook hoe zij, meer dan wij, onder de druk leefden, in stage onrust door het 'gerucht', in onmiskenbare vrees straks te zullen moeten prijsgeven, wat in jaren van strijd moeizaam was opgebouwd.
Deze conferenties waren geen verkwikking.
Er was nog te veel een tasten in 'duister omtrent de wezenlijke bedoelingen van de vijand voor de naaste toekomst.
Tot plotseling die bedoeling in heel argeloos onschuldige vorm opdook.



Enkele heren in den lande, w. o. de heer Goedewagen staken naar de rake typering van dr. H. Colijn een paraplu op met de hoop daar heel de persbent onder te vangen.
Hoge verwondering bij de bestaande organisaties van ons perswezen:
 De vereniging van Directeuren der Dagbladpers, de Nederlandse Journalisten Kring, de Provinciale Pers.
Opschudding.
We hadden toch onze nationale, goede opgebouwde persorganisaties.
Als de Duitsers wat wilden, was daar het adres.....
Maar 't ging de nieuwe opgerichte organisatie, schijnbaar spontaan opkomend uit ons volksleven zelve, in wezen gedicteerd vanuit de Wilhelmstrasze, als een wonderboom....
Zie wat honingzoete voorspiegelingen en bedekte intimidatie vermochten.
Eerst ging de organisatie der kleine streek- en advertentiebladen overstag, een onopzienbare paleisrevolutie in de bestuursregionen en de aangesloten bladen bevonden zich onder de 'paraplu'.
Daarop volgde de vereniging van directeuren.
Ook onder de 'paraplu'.
Toen stond nog de Ned. Journalistenkring overeind maar reeds schudde ze op haar grondvesten
.



































Want eilacie, de journalisten van de 'neutrale' pers vormden de hoofdmoot en ze vroegen zich reeds af wat voor figuur het zou worden als ze zouden komen te staan tegenover de eigen directeuren.
Bovendien, begon niet de nieuwe organisatie een hogere toon aan te slaan en liet ze al niet reeds doorschemeren, dat er gewerkt werd aan een 'persverordening', krachtens welke alleen hij maar meer als journalist werkzaam mocht zijn, die bij de nieuwe organisatie was aangesloten?
Toen stroomde de Ned. Journalistenkring leeg- allen borgen zich ijlings onder de paraplu- behalve de Joden en de journalisten der christelijke pers, voor zover lid van de kring.
Voor de Joden was geen plaats onder de paraplu.
Maar voor onze journalisten, die Christus beleden als hun Koning en Heere, wel?

Die vraag behoorde nu uitgemaakt.
Er moest een houding bepaald worden.
Naar eer en geweten.
Op grond alleen van het beginsel




Tot dusverre was dit op elke samenkomst nog weer verschoven.
Dan was het:
"Laat ons nog even afwachten."
Of "Wij kunnen hier staande onze vergadering geen bindende beslissing nemen."
Maar nu stond de zaak o.i. heel eenvoudig.
Lid worden van een organisatie, die klaarblijk beoogde heel onze pers te reorganiseren op nationaal-socialistische leest met de consequenties daaraan verbonden, óf-: niet toetreden en liever alles op te offeren, dan een stap te zetten op een weg, die ertoe moest leiden- de eer te bezoedelen, het geweten te verkrachten en het beginsel te verloochenen.
Was voor de anderen nog een beginsel in geding geweest, dan had dit thans wel bewezen krachteloos te zijn, maar zo stond het voor ons als Christusbelijders niet.
Wij hadden het Woord Gods, dat stand houdt in eeuwigheid.
Met dat Woord zouden wij nooit bedrogen uitkomen.
Helaas-het is velen onzer gegaan als Petrus, die meer op de golven dan op Jezus zag.
Er waren onder ons kleingelovigen, die hebben gewankeld.
Wij verguizen hen niet.
Net zo min, als wie staande bleven, enige loftuiting van mensen zouden willen omtvangen.
Want dat was alleen door genade.
De onderlinge samenspreking leidde ook nu tot geen tastbaar resultaat.
Althans niet poditie.
In het negatieve kwam men tot overeenstemming niets te ondernemen buiten elkander om.
Weldra soitste zich de zaak, ook voor de provinciale bladen toe.
De Duitse druk werd sterker.
Ook in elke provincie werd nu een Pressereferent aangesteld en de regionale bladen werden door deze opgetrommed om ter persconferentie te verschijnen.
Te Leeuwarden aan het Zaailand verscheen Pressetreferent Weitlich en op een goede morgen gewenrd ons telefonisch het verzoek a;daar te willen komen.
De heer Weitlich zag niets liever dan dat ons blad vertegenwoordigd zou zijn door de hoofdredacteur H. Algra.
Ieder, die zich nog herinnert hoe in die tijd elke lezer met haast en verlangen naar de krant greep, om te zien, wat H.A. schreef, zal begrijpen waarom.




Na overleg met de hoofdredacteur werd besloten, dat ik de persconferentie zou bijwonen.
We werden wel als dienaren van de koningin der aarde ontvangen.
Het gold een kennismaking.
Er werden sigaretten gepresenteerd en honingzoete woorden gesproken.
De pressereferent toch zou niets liever dan de bladen met raad en daad bijstaan, hij hoopte op een goede samenwerking.
Maar al spoedig bleek, dat de Pressereferent nog iets op zijn hart had.
Er zou een Duitse operagezelschap met balletdanseressen in Leeuwarden optreden.
Dat moesten de Friezen vooral zien en de provinciale bladen werd verzocht hiervoor propaganda te maken.
Het benodigde materiaal werd verstrekt.
de vertegenwoordigers van neutrale en socialistische pers accepteerde, maar thans werd het mijn tijd om te spreken.
Toen deelde ik de Pressereferent eenvoudig mede, dat ons blad in geen geval propaganda maa\kte voor een operavoorstelling.
Als calvinistische blad veroordeelde het principieel wat de Pressereferent vroeg extra aan te bevelen.
De heer Weitlich verwonderde zich daarover.
In Duitsland bezochten de evangelischen en luthersen zonder enig bezwaar de operatie.
Ik zette uiteen, dat ons calvinistische beginsel zich met toneel enz. niet verdroeg.
Dan hadden de calvinisten- hij wist maar nauwelijks wat daaronder verstaan moest worden- wel een strenge levensbeschouwing, merkte hij nog op.
"Zeer streng", repliceerde ik.
Hiermede was dit incident gesloten.
Er werd niet verder op aangedrongen, dat wij propaganda voor deze Duitse opera zouden manken.
Dadelijk na afloop dezer eerste persconferentie vervoegde ik mij bij mr. D. Okma, de voorzitter van de Persvereniging om deze op de hoogte te stellen.
Mr. Okma was het met de door ons aangenomen houding volkomen eens.
We namen geen letter over de opera op en op de tweede persconferentie, namens ons blad bijgewoond door onze Leeuwarder redacteur B.L. de Jong, viel er geen woord meer over.
Wel kregen de neutrale bladen een reprimande over het verslag dat ze van de opera gegeven hadden.


Nog scherp in mijn herinnering staat ook de tweede maal dat ik voor ons blad een perscinferentei bijwoonde.
Dit was een 'gala'conferentie.
De grote 'baas' de heer Jancke 'himself', zou een uiteenzetting geven.
Waren we de eerste maal als vertegenwoordigers der Friese dagbladen met ons vieren of vijven, nu waren ook de uitgevers van alle mogelijke streekblaadjes uit de gehele provincie opgetrommeld.
Het was een heel gezelschap, dat in een der zalen van het Weeshuisgebouw bijeen getrommeld was.
De'grote baas'kon over zijn auditorium tevreden zijn.
Al spoedig dook de heer Weitlich op, op de voet gevolgd door de heer Ross, de gedelegeerd commissaris van het Rijkscommissariaat voor de provincie Friesland.
De heer Ross wilde de pers toespreken.
Hij hield in het Duits een moeilijk te volgen lofrede op Friesland en de Friezen, de Friese taal en het Germaanse bloed, dat het Duitse en Friese volk tot twee broedervolken maakte, vooral dit laatste werd beklemtoond.
Toen de heer Ross, die onder doods stilzwijgen werd aangehouden, was uitgesproken en de zaal verlaten had benutte de Pressereferent de pauze, om zijn schaapjes eens te tellen.
Al spoedig vroeg hij of Herr Algra ook aanwezig was.
Ik deelde mede, dat het Friesch Dagblad door mij vertegenwoordigd was.
"Dus", vroeg hij: "Het Friesch Dagblad verschijnt nog wel?"


"Ook een wonder"zei iemand uit het gezelschap halfluid.
Hilariteit.
De Pressereferent snapte niet, waarom de heren zich zo vrolijk maakten.
Dat was duidelijk aan zijn gelaatsuitdrukking te zien, het verstrakte reeds.....blijkbaar vond hij zulk een luidruchtigheid onder de zoutpilaren tijdens Ross'welkomstrede minder prettig.
Een der heren persmuskieten nam ijlings in het Duits het woord, op een tot hem gerichte vraag, om te verklaren, dat dit lachen niet de Duitsers gold en de Pressereferent het niet kwalijk moest nemen als zo onderling de lachspieren eens in werking kwamen.
"Nein, nein"repliceerde nu de Pressereferent lachend, maar zijn scherpe argwanende blik was met de mond in tegenspraak.
Op dit moment kwam de heer Jasncke binnen, zo van de trein.
Hij nam plaats, ordende de paperassen uit zijn actetas en stak in het Duits van wal, over de Jodenkwestie, over het 'verraad van de N.S.B.' enz. enz.
Het duurde ruim een jaar.
Al die tijd zaten we onbeweeglijk met strakke gezichten te denken aan de trein of de bus....
Eindelijk was ook deze monoloog ten einde.
Of er ook iemand iets te vragen had.
Niemand deed de mond open.
Maar dan verrees een bejaard man.
Hij sprak de 'memmetaal'.
Hij gevoelde zich zeer vereerd dat onze gastheren zo hoog opzagen bij ons Friese volk en zijn eeuwenoude taal maar het had hem verwonderd, dat de Friese pers op Friese bodem niet in die eigen Friese taal was toegesproken maar in het Duits.
Het werd de heer Jancke vertaald.
Deze maakte er zich af met de opmerking, dat van hem niet gevergd kon worden alle talen machtig te zijn.
Hij had weliswaar in het Duits gesproken, maar sprak de verwachting uit dat de heren het
ook zo wel goed begrepen hadden.
En daarover mediteren konden de Friese krantenmensen naar huis gaan.


Het verdroot de Pressereferent erg dat Herr Algra nooit eens verscheen.
Blijkbaar was hij er zeer op gesteld, dat de de hoofdredacteur van het Frieschg Dagblad  zijn opwachting bij hem maakte.
Het is toen zo ver gekomen dat de heren mr. Okma en Algra bij hem ontboden werden.
Wat toen op de kamer van de Pressereferent verhandeld is laat zich enigermate denken.
Het was in elk geval van dien aard, dat een spoedeisende vergadering van het bestuur van de Persvereging nodig werd,
Onze lezers weten wat er verder geschiedde: de pittige asterisken van H.A. bleven weg, maar het Friesch Dagblad bleef alsnog verschijnen.

Op een middag bij den directeur de heer G.H. Krommendijk geroepen, vond ik daar twee bestuursleden van de Persvereniging, ze deelden mede, dat H. A. niet meer schrijven zou.
Onze taak zou zijn zo mogelijk het blad voor algehele verdwijning te vrijwaren en de uitgave gaande te houden.
Er was geen nieuwe hoofdredacteur benoemd.
Wel zou het bestuur enigen aanzoeken zo nu en dan een kopstukje te schrijven.
Verder werd het goed gevonden dat ik, als ik bij mijn overig werk er de tijd voor had, voor een hoofdartikel zorgde, maar vooral uiterst voorzichtig zijn, want het Friesch Dagblad stond bij de Duitsers in een kwade reuk.
Dan had de heer Weitlich tijdens zijn laatste onderhoud met de voorzitter der Persvereniging de wens te kennen gegeven, kennis te maken met de directeur en mij als 'plaatsvervangend verantwoordelijk redacteur' en wel op de e.v. zaterdag 25 januari 1941.
De directeur en ik werden daartoe des morgens tien uur aan het Zaailand verwacht,
Aan de kop van het no. van donderdag 23 januari zou een zeer sobere mededeling geplaatst worden voor de lezers over het heengaan van H. A. uit de reactie.


Zo stond de zaak, toen ik me zette voor het schrijven van het hoofdartikel, dat aanleiding werd tit een dramatische scene op het Zaailand.
De korte inhoud was "Voortrekken!"
Getuigen van de Here Jezus Christus te zijn en te blijven in Godes kracht,
Voor mij toch stond het zo: ons blad moest de volle vrijheid hebben Gods Woord in ons volksleven uit te dragen en hierop moest dan maar het conflict met het nationaal-socialisme uitbreken.
Als het Friesch Dagblad vallen moest, dan zou het voor elk duidelijk zijn, dat het nationaal-socialisme geen gewetensvrijheid duldde.
Uddo (D. van der Meulen) hoor ik nog zeggen:
Een conflict dient zal het scherp en afgetekend zijn, uit te breken op een kardinale kwestie.
Welnu, dit was de kardinale kwestie.
Hier ging het om ons 'to be or not be'.
Een dagblad met de Bijbel en geen zonder Bijbel.
Dus voorttrekken!
Ondanks alles, nooit ontmoedigd.
"Op een merkwaardige vergadering herinnerde een bekend spreker (bedoeld werd oude meester Mulder van Jutrijp-Hommerts, vroeger redacteur van ons blad in de dagen dat het ministerie-Kuyper geslagen werd) eraan, dat de vissen juist, wanneer het tegen de stroom ingaat, kuit schieten.
Dan vermenigvuldigt de soort".
Zo voegde ik, bij de correctie van het bewuste stuk, er nog aan toe.
Dit werd voor de Pressereferent, wat de rode lap voor de stier.

Wij reisden de zaterdagsmorgens-de directeur en ik-samen naar Leeuwarden.
Ons geen kwaad bewust.
Alvorens onze schreden naar het Zaailand te richten, hadden we nog een korte ontmoeting met mr. Okma, die zeer benieuwd naar de aard van het onderhoud, ons vroeg, na afloop nog ergens met hem saam te komen.
Toen we dan de brede gangen van het Weeshuisgebouw waren doorgelopen en bescheiden klopten op de deur van des heren Weitlichs werkkamer, schoot plots de deur open en op sarcastische toon werd ons toegebeten:
"Ah, zijn de heren daar?"
Ik moest er in komen.
De directeur mocht op het matje blijven staan tot hij geroepen werd.
Er werd me geen stoel aangeboden.
Dies nam ik er een, maar de Pressereferent stond in volle ornaat van zijn uniform dreigend voor me en 't eerste was me toegesist werd was:
"Sie kommen diese Gebaude nicht wieder aus.
Sie werden verhaftet."
Hij sloeg met de vuist op de tafel en een stroom van verwensingen en beschulligingen brak los over mijn hoofd.



"Hetze gegen Deutschland", dat was de acte van beschukdiging.
En dat, terwijl Herr Algra er uit was en de Presserepresident 'beloofd'(sic.) had dat het voortaan uit zou zijn met het gestook van het Friesch Dagblad.
En de eerste de beste keer, was 't weer mis.
Maar nu zouden ze dat varkentje wel wassen.
Het zou uit zijn.
Hij zou de 'polizei' bellen.
Inderdaad greep hij de huistelefoon, deed of hij met de'polizei'sprak, observeerde mij.....
Ik was door de vriendelijke bedreiging in het begin meteen op het ergste bereid.
Erger kon het toch al niet, dus kwam over mij een wonderlijk gevoel van kalmte. Ik zou me verdedigen, geen de minste vrees ook maar laten merken.
Zo keek uik hem rustig vlak in zijn ogen.
Dan wierp hij de telefoon gramstorig op de haak, grise een Friescj Dagblad van zijn werktafel spreidde die voor me uit.
De kop van het hoofdartikel was met dikke rode strepen onderlijnd, ook de bewuste passage, die ik boven citeerde.
"Heeft de heer Algra dat geïnspireerd?"
Begon het verhoor.
"Neen"antwoordde ik beslist.
"Ik ben zelf verantwoordelijk".
Weer timmerde hij met de vuist op tafel.
"Hetze gegen Deutschland" en hij schold me een vervloekte persslungel.


Ik protesteerde, ook luid en heftig.
Bij mijzelf dacht ik:
"Baat het niet, het schaadt ook niet".
Ik was er nu meer dan ooit van overtuigd, dat het Friesch Dagblad het odium van 'hetze gegen Deutschland' wel terdege op zich geladen had.
Het was zwaar belast.
Nu wees hij op de bewuste zinsnede en ik moest tekst en uitleg geven, wie die spreker was op die merkwaardige vergadering.
De Pressereferent dacht mogelijkerwijs alweer aan heer Algra!
Ik vertelde hem, dat het een schoolmeester was geweest, nu reeds lang overleden en de omstandigheden waaronder hij dat gesproken had.
Maar hij zei:
"Ik ben zelf journalist.
Ik ken die streken wel".
Daarop deed ik er het zwijgen maar toe.
Nu moest ook de directeur binnen komen.
Ook hij zag zich de krant onder het oog geduwd met de opwekkende boodschap:
"Sie werden beiden verhaftet.
Eingesperrt".
Hij moest antwoorden op de vraag of hij de inhoud van het artikel ten volle voor zijn verantwoordelijkheid nam en of hij het van te voren gelezen had.
Neen van te voren gelezen niet, maar hij onderschreef het volkomen.
Hierop daalde ook op zijn hoofd een scheldkanonnade neer.

Plotseling wierp ik het nu over een andere boeg.
Wij waren ontboden en nog wist ik niet waarvoor.
Dit intermezzo had er althans niets mee te maken.
Ik stelde de vraag-en ging meteen maar op het kardinale punt af-of ons blad nog vrijelijk Gods Woord in pacht te hebben.
Wij zijn ook christenen maar lopen er niet mer te koop".
Het was wel geen categorisch neen op mijn vraag.
Maar bepaald bemoedigend klonk het niet.
En nu trad dit toneel, dat zich veel sneller afspeelde, dan ik het kan vertellen, een plotselinge wending.
De huistelefoon ging.
De Pressereferent antwoordde gehaast en zenuwachtig,
"Ich komme sofort.
Eine belangreiche sache".
Het was duidelijk dat hij zich te verontschuldigen had,
Nu ging de deur open en iemand waarschuwde de heer Weitlich dat zijn meerdere de heer Ross gereed stond per auto uit te rijden en dringend op hem wachtte.
De Pressereferent greep zijn jas en tas en redenerend volgden we hem de deur uit, door zijn gang, in de vestibule....
Hier  keerde de heer Weitlich zich om, en nam afscheid met een 'Auf wiedersehn'.
Wij weruit!
Dat laat zich denken.
Toen we op straat liepen, merkte ik op:
"Dat had ik niet durven dromen.
We zijn nog vrij.
Dit is enkel intimidatie geweest, maar 'n andere keer zullen we er zo niet afkomen".
Met mr. Okma bespraken we de gang van zaken.
Deze ried tot uiterste voorzichtigheid.
Inderdaad.
We behoefden ons geen illusie te maken meer over persvrijheid.
We waren vogelvrij......


Op die zaterdag volgde de zondag.
Tijd om rustig te overwegen wat me als 'verantwoordelijk plaatsvervanger'te doen stond.
Opdravht om de hoofdredacteur te vervangen in diens voornaamste taak:
De verzorging van de kopstukjes, had ik niet.
Wel mocht ik schrijven, maar het behoefde niet.
De censuur was steeds achteraf, m.a.w. onberekenbaar.
Weer één zinsnede, waaruit de Duitsers gif in plaats van honing puurden, en ik zou andermaal te Leeuwarden ontboden worden.
Welk lot me dan wachtte was me geen raadsel.
Maar er was nog iets.
Niet mij alleen zou het lot treffen opgezonden te worden naar een concentratiekamp, ook de directeur zou-alleen om het feit dat het artikel was geplaatst-een gelijk lot treffen.
Ik zou de verantwoordelijkheid dus niet alleen boeten het zou ook de directeur treffen
Mijn eerste gang was de volgende maandagmorgen naar het woonhuis van de directeur, die wegens griep zijn kamer moest houden.
Rustig hebben we toen samen alles onder ogen gezien.
Het besluit was dat de directeur het beter achtte, de krant zonder voorstuk te laten verschijnen.....
Zo openden we de krant van maandag 27 januari '41 met Ps. 145.
Later knipten we wel eens een stukje uit een ander blad.
Ook gaf ik een vervolgreeks over de Bijbelcolportage.......



Intussen zaten de leiders van het nieuwe verbond van journalisten niet stil.
Er verscheen een berichtje. dat veel weg had van een dwangbevel.
Wie zich nog niet aangemeld hadden voor het verbond, werd aangereden, dat alsnog spoedig te doen.
Er werd een termijn gesteld, waarbinnen dat gebeuren moest en nog eens werd onderstreept, dat kwam straks de persverordening af, niemand meer aan een blad werkzaam mocht zijn of hij moest als lid van het nieuwe verbond staan ingeschreven.
Wie het dus niet deed, was straks brodeloos.
In deze tijd werd onder leiding van dr. H. Colijn een spoedvergadering gehouden van de directeuren der christelijke dagbladpers.
Zoveel was nu wel bekend van de op stapel staande persverordening dat geen blad, een journalist mocht aanhouden, die niet lid van het verbond was.
Dit probleem werd onder het oog gezien maar tot een eenstemmige houding kwam het niet.
Dit bleek me uit het gesprek met de directeur na deze conferentie.
De Standaard-directeur had de aan het blad verbonden hournalisten duidelijk gemaakt, dat op niet toetreding automatisch ontslag moest volgens en liet hen verder vrij.
Ook ons-de drre nog aan het F.D. verbonden redactionele krachten-werd geraden ons wel ernstig te bezinnen, op hetgeen we deden...
Inderdaad,
De hoogspanning waaronder we doorwerkten tot dusverre, werd nog vermeerderd met het aan de nog niet aangesloten journalisten thans bruut gestelde ultimatum:
Lid worden of geen brood!


Ik beloofde er mijn collega's van op de hoogte te stellen, alhoewel ik meende, dat voor ons de tijd om definitief te besluiten eerst zou komen, als de persverordening afkwam.
Alles hing er maar van af.
Hoe deze zou luiden, welke verplichtingen op ons als lid van het verbond zouden komen te rusten.
Dat was nu nog niet vast te stellen.
Wel, als de persverordening verscheen.
Met onze mede redactieleden de heren B. L. de Jong te Leeuwarden en H. v. d, Groot te Sneek besprak ik de zaak en het mag hier gezegd:
Wat landelijk niet mogelijk bleek: tot een unanieme, homogene houding te komen, openbaarde zich onder ons als vanzelfsprekend.
We waren van één gevoelen: nooit ofte nimmer een enkele verplichting op ons te willen nemen of ons in een organisatie te begeven, die ons zou belemmeren in de vrije uitoefening van ons vak als een hoge, heilige, ons van Christuswege opgelegde roeping in de journalistiek Zijn ere alleen te zoeken.
Nu kwam het er op aan ons anti-revolutionair beginsel:

Tegen de revoluite-het Evangelie, dat we zo dikwijls publiek beleden, ook voor het oog van al ons volk te beleven.
Wij stonden in de voorste linie.
Als onze christelijke pers capituleerde.....waar dan heen met onze christelijke scholen, onze kerken.
Dat zijn dagen geweest van worsteling.
Het was niet gemakkelijk een vak vaarwel te moeten zeggen, waar je met hart en ziel in opging.
Niet gemakkelijk straks aan de weg te zullen staan.....brodeloos.
Maar daar was ook dat Woord van den Heere in de bergrede:
"Uw hemelse vader weet, dat gij al deze (voedsel en kleding) behoeft, hij zorgt voor u". 
Landelijk contact met de collega's van de overige christelijke bladen hadden we niet.
Trouwens daar aan hadden we ook bitter weinig.
Ieder van ons werd hier persoonlijk voor de volle consequentie van zijn daad gesteld.
Ieder moest voor zichzelf beslissen.



Nog enkele dagen verliepen.
Toen kwam de persverordening af.
Nu lag dan het officiële stuk voor ons.
Het stelde voor degenen, die nog niet aangesloten waren, zich nog niet lieten gelijkschakelen, een laatste termijn.
Tot zolang konden we dus nog doorgaan met ons werk, kon ons blad nog verschijnen.
Dan moest de teerling geworpen zijn.
Dan zou het alleen nog mogen blijven uitkomen als de redacteuren lid van het verbond waren en de naam van de verantwoordelijke redacteur met zijn medewerkers aan de kop was vermeld.
De terminologie van de gehele verordening was uiterst vaag en onbegrensd.
Het was 'caoutchouc' dat al naar believen kon worden uitgerekt.
Het kwam maar aan op de interpretatie.
Die interpretatie van de verplichtingen, waaraan blad en redacteuren zouden onderworpen zijn liet zich wel denken.
Ontworpen en opgesteld naar Duits voorbeeld, zou de verordening in handen van het pas onder N.S.B.-leiding opgerichte Departement voor Opvoeding, Volksvoorlichting en Kunsten een willig werktuig vormen om de hele pers in het gareel te doen lopen van de Duitse minister van volksvoorlichting en propaganda Joseph Goebbels.
De journalist, die zich in dit slop begaf, zou na verloop een tijd ervaren, dat hij al verder de weg opgedreven zou worden naar volkomen slaafse onderworpenheid aan de nationaal-socialistische dictatuur.
Hij zou met verloochening van onze hoogste nationale en geestelijke goederen het nationaal-socialisme moeten propageren onder eigen volk.
Dat was het eindstation.
De verordening werd door os serieus onder de loupe genomen en bij nadere bestudering bleek ze in kiem inderdaad alle elementen te bevatten, die nodig waren om de christelijke pers te knevelen en derzelver redacteuren onschadelijk te kunn
en maken, ingeval hun principe te gevaarlijk voor de publieke volksvoorlichting zou blijken.
Ook het bestuur van onze Persvereniging zag in, dat het nu tijd was te beslissen, wat er verder gebeuren moest.
Onafwendbaar stond het voor ons.





Toen is er nog een vergadering gehouden te Utrecht onder leiding van de heer Cnossen van De Standaard , op welke vergadering al onze bladen en......een rechercheur aanwezig waren.
Hier hebben we de meest ontnuchterende ervaring van ons leven opgedaan.
Staande deze vergadering. waar vrij uit spreken niet meer ten volle mogelijk was, bleek dat zeker 90% onzer collega's zich reeds als lid van het verbond van journalisten hadden aangemeld.
Uit voorzorg om zich van te voren tegen een eventuele afwijzingen wegens te late aamelding te dekken"
In een 'dienst alsof '-christenen zelfs tegenover de vijand onwaardig-met de stille bijgedachte zich zolang en zoveel mogelijk aan de 'verplichtingen' van het verplichte lidmaatschap te onttrekken"
Uit argeloze hoop dat het misschien nog wat mee zou vallen en men, eenmaal gesteld voor een onafwijsbare botsing van plichten, de moeilijke beslissing, die nu nog weer verschoven werd, als dan wel zou nemen?
Wie zal het zeggen.
Wij beoordeelden geen motieven, doch constateerden alleen maar het feit.
En dat feit maakte voor ons deze gehele vergadering reeds dadelijk tot een onmogelijke figuur.
Nog onmogelijker werd de figuur toen bleek dat enkelen naar het departement getogen waren om te trachten om de weet te komen, hoe men daar over de juiste interpretatie der vage formuleren dacht.
Men was bij de duivel ter biecht geweest, maar niets wijzer geworden, want bij de heren op het departement stuurden de vragen met dit kluitje in 't riet: het zou naderhand wel blijken.
Deze vergadering ging uiteen zonder dat de nevels zich opklaarden.
Alleen stond dit wel voor ons vast, dat wie onder het juk doorging, zich uitleverde aan de willekeur van een systeem, dat alleen maar belang had bij een pers, die zonder meer nationaal-socialistisch propaganda-apparaat zou zijn.



Dit was de laatste maal dat we als christelijke journalisten contact hadden, een ieder handelde maar, zoals hem in eigen situatie het best voorkwam.
Wat ons aangaat, ons besluit stond nu zo onwrikbaar mogelijk vast.
De volgende dag kwam het bestuur van de Persvereniging te Leeuwarden bijeen.
Op deze vergadering werd door mij rapport uitgebracht van de samenkomst te Utrecht.
Tevens deelde de ik het standpunt mede van de redacteuren van ons blad.
Geen van allen dacht er aan zich aan te sluiten bij het verbond er mocht dan van komen wat wilde.
Het bestuur zou, bleef het blad voortbestaan naar andere redacteuren moeten omzien, want wij zouden op poene van gevangenisstraf, niet aan de krant verbonden kunnen blijven.
Intussen werd mij medegedeeld, dat het bestuur reeds in principe besloot het Dagblad tegelijkertijd op te heffen, maar zich nog bezon over de wijze waarop, ook met het oog op een mogelijk zeer hoge boete of verbeurdverklaring der inventaris van drukkerij N. V. De Motor.
Eigenmachtige opheffing was streng verboden en de gevolgen van zulk een stap moedten terdege onder het oog gezien.

Juist in deze spanningsvolle dagen werd op de telex een schandekijk bericht doorgegeven met betrekking tot H.K.H Prinses Juliana, om Haar in de ogen van ons volk te kleineren.
Dit bericht moest opgenomen.
De redactie stelde het de directie ter hand, die het meenam naar het bestuur van de Persvereniging.
Het bestuur gaf order het in geen geval op te nemen.
Mr. Okma verwittigde naar ik meen de Duitse persinstantie te Leeuwarden van dit bestuur.
Dit kon een aanleiding wezen tot onmiddellijk verbod van ons blad.
Dan ware alles opgelost, en het met ere in de strijd gesneuveld.
Het bericht echter was schier alle redacties te gortig en het gevolg was dat de Duitsers, in wiens kraam een landelijk conflict met alle bladen tegelijk niet te pas kwam, het introkken en er later een mager afgietsel voor in de plaats stelden, dat-wel door sommige bladen werd opgenomen.
Er kwam geen verbod af van het Friesch Dagblad , al nam dat, óók in zijn nieuwe formulering, niet één letter op van het gewraakte bericht,




Zo brak de laatste dag aan, dat we nog konden verschijnen.
Reeds waren we als blad in overtreding tegen de verordening.
Want de namen der verantwoordelijke redacteuren moesten aan de kop.
Dit was natuurlijk niet geschied.
Terwijl het bestuur te Leeuiwarden vergaderde werd de adninistratie opgebeld uit Den Haag.
Vanwege het departement werd medegeeld dat het Friesch Dagblad haastig zorgen moest de volgende dag aan de bepalingen der persverordening te vpldoen en anders werd het op staande voet verboden.
Dit departementale ultimatum werd aanstonds aan de vergadering van het bestuur der Persvereniging doorgegeven.
Dit gaf de laatste stoot.
De volgende dag hield het Friesch Dagblad op te verschijnen.
Ons laatste nummer kwam uit op maandag 19 mei '41.
We konden niets anders en mochten niet anders.
Dat gaf in de dagen die op de bewuste dinsdag volden rust, alhoewel we met pijnigende zekerheid wisten, dat de Duitse repliek niet op zich zou laten wachten.
We bepaalden ons op het bureau tot enkel liquidatiewerkzaanheden.
Onze journalistieke arbeid behoorde, zolang ons land zuchtte onder de donkere schaduw van het hakenkruis tot het verleden.
Een verkwikking in de drukkende spanning was even de montere stem van H.A. aan de overzij van de telefoonlijn, die zijn vreugde over deze daad te kennen gaf.
Ook de zichtbare instemming van al onze lezers.

Dan- op een middag-ik zat nret aan tafel, werd me het bevel van de Pressereferent overgebracht, dat ik die zelfde middag met de voorzitter van de Persvereniging om drie uur te Leeuwarden moest komen.
Tot tweemaal toe was men op de redactie daar telefonisch door de Duitsers van verwittigd, de laatste maal onder speciale bedreiging, dat ze me anders zouden halen.
'Onderduiken' was toen nog niet in zwang.
Ik dacht er ook niet aan.
Tot verantwoording geroepen- goed ik was bereid.
Voor ik wegging las ik enkele gedeelten uit de Heilige Schrift en één onzer dominees zond me een kalenderblaadje, waarvan de dagtekst me zeer bemoedigde.
Nooit heb ik op een rit naar Leeuwarden met de bus, zo kalm en stil mogen genieten van het voorbijschietende Friese landschap.
Te Leeuwarden belde ik het kantoor van mr. Okma op.
Mij werd medegedeeld- de bus was laat- dat deze reeds ter plaatse was.
Weldra bevond ik mij er ook.
De portier beduidde me dat ik al naar de kamer van de Pressereferent kon doorlopen.


Voor de deur staande hoorde ik geen driftige scheldkanonnade, maar rustig spreken.
Ik klopte aan.
Herr Weitlich deed open.
Hij was vriendelijker dan de laatste maal op die zaterdagmorgen.
De 'presseslüngel' mocht nu naast mr. Okma gaan zitten.
Het bleek me alras dat mr. Okma als voorzitter van de Persvereniging reeds verantwoording had afgelegd.
De moeilijkheid voor mij en voor hem was  nu, dat we noch te voren overleg hadden kunnen plegen, noch elkaar op de hoogte konden stellen van wat reeds gezegd was.
Zo werd ik onder kruisverhoor genomen.
Waarom ik de journalistiek vaarwel zegde.
Of ik gehuwd was, kinderen had, hoe onze lezers zouden reageren nu hun lijfblad plotseling niet meer kwam, enz.
Ik verantwoordde naar mijn beste weten, tegelijk tastend en uiterst voorzichtig.
Tenslotte begon Herr Weitlich over het concept- bericht aan de lezers, over de stopzetting, dat hem door het bestuur ter inzage was voorgelegd, omdat een Rooms blad op grond van het feit, dat zonder het Duitse fiat een dergelijk berichtje na verbod aan zijn lezers had gezonden, zwaar was beboet.
De Pressereferent kon zich in de redactie wel vinden, mits nog sterker beklemtoond werd, dat bestuur en redactie geheel vrijwillig tot de daad waren overgegaan.
Naïef,
Immers geen kind of het zou kunnen vertellen, dat het Friesch Dagblad zeker nog zou verschijnen, had Duitse overheersing het niet onmogelijk gemaakt.
Wij hadden geen bezwaar.
Inderdaad de stopzetting was een volkomen zelfstandige wilsdaad.
Hierop moesten we beiden de kamer verlaten.
"In de gang gaan staan", want de Pressereferent zou bellen met zijn superieuren in De Haag en dadelijk dit geval afwerken.
We zouden meteen de uitslag wel horen.



Samen wabdekden we de gang op en neer.
Het bleek, dat ons beider zeggen vrijwel op elkaar klopte, althans niet strijdig met elkaar was. En verder? Nog enoge openblikken en we zouden definbitief weten, wat ons boven het hoofd hing.

Één ding was er, dat ons nog met zorg vervulde.
Men zou alsnog kunnen trachten ons onder zware pressie te bewegen de uitgave weer te hervatten.
Met een handdruk bezegelden we onze wederzijdse belofte, het been strak te zullen houden en in geen geval op het gevallen besluitr terug te komen.
Het wachten duurde lang......
Traag kropen de minuten om.....
Dan vloog de deur van Herr Weitlichs kamer open.


"Herrn", riep hij ons toe.
"Es ist gut.
Sie werden nicht verhaftet" en dat op een toon, alsof hij zelf er niet over uit kon, dat men zo kon boffen.
Ons was het als viel een loodzware druk van ons af....
"Wat had u gedacht?" vroeg de heer Weitlich.
Mr. Okma liet hem de rug van een tandenborsteltje zien in zijn vestzak, dat hij voor alle zekerheid maar bij zich gestoken had. In de cel ontbreekt nu eenmaal zulk comfort.
"Dus u dacht beide gearresteerd te worden?"We stemden dit eerlijk toe. Een betere verwachting hadden we van de Duitsers niet.
"Ja maar", zei de Pressereferent, nu toch wel wat in de wiek geschoten, "wij zijn geen barbaren".
En dit tegen mr. Okma:
"U had zeker eerst naar huis mogen gaan, om uw koffertjes te pakken", waarop deze met de gevatheid een advocaat eigen een draai aan het gesprek gaf

Enkele minuten later zaten we op het kantoor van mr. Okma.
Het was wonderlijk.
We hadden alles in feite of in beginsel reeds ten offer gebracht:
Ons werk, ons brood, onze vrijheid, ons leven misschien... en wij mochten onze vrijheid behouden.
Ook verder heeft God alle dingen welgemaakt.
Al deze donkere oorlogsjaren door heb ik de waarheid mogen ervaren:
"Uw hemelse Vader weet dat hij al deze dingen (voedsel en kleding) behoeft,
Uit ons vak gestoten-zonder kans op enige arbeid op journalistiek terrein, hebben wij toch mogen ontvangen, wat ter verzorging van onze stoffelijke nooddruft van node was, en wel als vrucht van de beleving van de gemeenschap der heiligen, uit dezelfde handen, die met ons steeds gebeden en gewerkt hadden voor een dagblad met de Bijbel.
Er is onbekrompen gezorgd.
Trouw was ons richtsnoer in donkere dagen, toen het ging om onze hoogste nationale goederen.
Trouw is ook het devies geweest van heel de wijde kring onzer lezers.
Moge diezelfde trouw ons thans de handen ineen doen slaan om het herrezen Friesch Dagblad te maken tot een bekwaam instrument in de worsteling voor de komst van Gods Koninkrijk.
Een dagblad met de Bijbel.
Geheel ons volk ten zegen.
In het laatste nummer van ons blad in de voorbije oorlogstijd verschenen schreven we:
"Ons volk blijft zich zelf wanneer het leeft uit de geestelijke realiteit van deze vaderlandse psalm (Het aloude Wilhelmus).
Dan heeft het den God Jacobs ter hulp.
En het weet zich door Hem getroost".
Met God, voor Nederland en Oranje!



Tot dusver het eenvoudig verhaal van de strijd die we hier in Friesland op het persgebied tegen de Nazi's hadden te voeren.
Moge het als een 'historisch document'bewaard blijven.
Het is reeds geschreven, toen de S.S. hier nog heer en meester was en werd op wonderlijke plaatsen verborgen.
Nu geven we het in het licht, als vertolking tevens van onze dankbaarheid voor ontroerende steun en trouw.

Voorts- hoewel hier namen van betrokken personen genoemd zijn- gelde:
Wie roemt, roeme in den Heere.
Wat- als Hij, Die trouwe houdt in eeuwigheid- ons niet had geschraagd,
Tevens is hiermede voorde oude, toen in de strijd betrokken redacteuren- een periode afgesloten.
Buiten de hoofdredacteur is geen hunner thans meer aan het Friesch Dagblad verbonden.
Het heengaan, na de herrijzenis, viel niemand hunner gemakkelijk, want er waren zeer sterke banden.
Maar ze waren dit aan zichzelf verplicht.
Hun weg voerde hen buiten Friesland.
Daarom is dit ook een afscheidswoord, tot het volk van Friesland, dat de Here dient.
Moge het in het herrezen Friesch Dagblad steeds de voorlichting vinden, die het in een tijd als de onze behoeft en de slagorde gesloten houden in de strijd voor onze Koning.

UIT DANKBAARHEID AAN ONS FRIESE VOLK
                      Niet geknecht-de weg van het
                          FRIESCH DAGBLAD

                                                   Lútsen Kooistra

1941. Het tweede jaar van de oorlog.
De Duitsers bezetter begon steeds meer grip te krijgen op het dagelijks leven in Nederland.
De NSB- er Tobie Goedeqaagen richtte het Verbond van Nederlandse journalisten (VNJ) op, met als doel de controle te krijgen over de pers.
Iedere journalist moest lid worden.
De druk om lid te worden, werd gaandeweg opgevoerd.
Uiteindelijk mochten krantendirecties journalisten die niet lid waren, niet in dienst houdenb (Journalistenbesluit, 2 mei 1941)
De journalisteb van het Friesch Dagblad twijfelden geen moment.
Zij weigerden lid te worden van de VNJ.
'We waren een van gevoelen nooit ofte nimmer een enkele verplichting op ons te willen nemen, of ons in een organisatie te begeven, die ons zou belemmeren in de vrije uitoefening van ons vak als hoogste, heilige, ons van Christuswege opgevolgde roeping in de journalistiek.'
Aldus Jan de Haan, waarnemend hoofdredacteur, in de brochure Niet Geknecht die in 1946 verscheen.
De consequenties van het besluit waren groot.
Bestuur en leden van de Provinciale Persvereniging voor Friesland, uitgeefster van het Friesch Dagblad, en de werknemers besloten de uitgave van de krant te staken.
'We konden niet anders en mochten niet anders'.
In deze daad van verzet stond het Friesch Dagblad als dagblad alleen.
Floor de Ruiter nam als uitgever/reddacteur van het Zuid-Hollasndse weekblad: 
Rondom de Giessen hetzelfde besluit.
Na de beslissing van het Friesch Dagblad om de uitgave te staken, riep de Pressereferent, Herr Weitlich het bestuur en de redactie ter verantwoording Mr. Dirk Okma van het bestuur en Jan de Haan werden ondervraagd over het besluit de uitgave te staken.
Beiden hadden rekening met de mogelijkheid om verhaftet te worden.
De Haan schreef in de brochure Niet Geknecht
'Voor ik wegging las ik enkele gedeelten uit de Heilige Schrift en een onzer dominees zond me een kalenderblaadje, waarvan de dagtekst me zeer bemoedigde'.
Okma had de tandenborstel in z'n vestzak gestoken, uit voorzorg.
Na de verhoren wachtten beide mannen op de gang.
Ze spraken af dat de uitgave van het Friesch Dagblad onder geen beding zou worden hervat, wat de Pressereferent ook zou zeggen of doen.
Eindelijk kwam Herr Weitlich uit zijn kamer en deelde mee dat Okma en De Haan niet ziou worden verhaftet.
De Haan: 'Het was wonderlijk.
We hadden alles in feite of in beginsel reeds ten offer gebracht: ons werk, ons brood, onze vrijheid, ons leven misschien....en wij mochten onze vrijheid behouden.
Ook verder heeft God alle dingen wel gemaakt.
Al deze donkere oorlogsjaren door heb ik de waarheid mogen ervaren: uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen (voedsel en kleding) behoeft.'
'Wij hebben alles ontvangen wat onze stoffelijke nooddruft van node was, als vrucht van de beleving van de gemeenschap, uit dezelfde handen die met ons steeds gebeden en gewerkt hebben voor een dagblad met de Bijbel.
En er is omnbekrompen gezorgd.'
De houding van bestuur en redasctie van het Friesch Dagblad is nauwelijks beschreven in de literatuur.
Uiterst merkwaardig.
In het standaardwerk van Huub Wijfjes: Journalistiek in Nederland (2004) bijvootbeeld, wordt het staken van de uitgave van de krant in het geheel niet genoemd.  
David Barnouw, nota bene oud- medewerker van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, maakt in: Oorlog en bezetting, (2015) over dit tekort in de geschiedschrijving.
Een mogelijke verklaring, aldus De Jong, is dat journalisten liever zwijgen over de houding van het Nederlandse journaille.
Want op enkele uitzonderingen na, sloten alle Nederlandse journalisten zich aan bij het door de NSB opgerichte Nederlands Verbond van Journalisten.
De Jong heeft waarschijnlijk gelijk.
Maar waarom zouden journalisten van nu verstoppertje spelen over de houding van hun vroegere collega's?
De omissie in de geschiedschrijving over het Friesch Dagblad is te betreuren.
Vanuit historisch oogpunt, maar ook omdat zo een kostbaar moment verloren gaat.
Het moment van reflectie over de vraag: wat zou ik, wat zou jij doen in de omstandigheden van De Haan, Okma en de anderen?
De houding van het Friesch dagblad in dat tweede oorlogjaar geeft voor het nu te denken, ook al is er nu geen feitelijke bezetter die geen nieuws wil, maar propaganda.
Maar druk is er wel degelijk.
Welke houding hebben journalisten ten opzichte van de toenemende commerziële druk op media?
Welke houding willen en/of kunnen journalisten innemen in de samenleving, als waakhonden van de democratie?
Welke houding hebben zij tegenover de effecten van het massale gebruik van socialmedia, die deels worden ingezet voor misleiding, manipulatie en propaganda?
De houding van het Friesch Dagblad in de oorlog stelt journalisten van nu ook persoonlijk voor de vraag kan ik als journalist doen wat ik wil, vanuit mijn overtuiging?
Al bijna vijftien jaar geleden toonde de Amerikaanse socioloog Herbert Gans (Demogracy and the News, 2003) zich bezorgd over vormen van bezetting in de media in zijn land.
De media kwamen voort uit de burgerij en hadden als doel de burgerij te voorzien van adequate informatie- the informed citizenry.
Tegenwoordig gebruiken commerciële bedrijven media voor de winst.
En de behoefte van het publiek aan kort gezegd: kwakiteitsjournalistiek, daalt.
Grote economische en politieke krachten hebben zich een plaats toegeëigend in de nieuwsvoorziening.
Niet om het publiek te informeren, maar om het te manipuleren.
Mediabedrijven maken zelf deel uit van de macht of schuren er tegenaan.
Sinds Gans zijn zorgen uitte, zijn er alleen maar bij gekomen.
Die gaan over de betekenis en inhoudelijkheid van het begrip 'nieuws'.
Nieuws lijkt steeds meer gevangen in al dan bewuste vooringenomenheid.
Daardoor ontstaan blinde vlekken; ontwikkelingen in de samenleving en groepen mensen worden over het hoofd gezien, tot die soms op dramatische wijze in het nieuws komen.
Iedere vanzelfsprekendheid over de betrouwbaarheid van nieuws, zowel bij de makers als bij de nieuwsconsumenten, is verdampt.
Valse informatie, leugens en halve waarheden worden op geraffineerde wijze onder het publiek gebracht.
We herinneren ons de introductie va een bizar begrip als 'alternatief feit' door de Amerikaanse president Trump.
Verwarring en uiteindelijk onverschilligheid zijn het gevolg. 
De houding van de mensen van het Friesch Dagblad in de oorlog was oprecht.
De mannen stonden voor hun zaak.
Ze accepteerden dat hun opstelling vergaande consequenties had en ze rekenden met gevangenneming of erger.
Maar ze hielde de rug recht.
Dat deden ze vanuit een diepe overtuiging die voortkwam uit hun geloof in God, gegoten in de vormen van de gereformeerde traditie.
'Oprecht'en 'rechtop' zijn belangrijke woorden.
Net als 'rechtvaardig'en het bijbehorende grondwoord 'recht'.
Ze spelen in de eeuwen van filosofie en theologie een bijzondere rol.
Dit begint al met de overtuiging dat wat de mens onderscheidt van dieren, is dat de mens rechtop loopt, op twee benen in de wereld staat.
De (oude) Grieken spraken er met een zekere vanzelfsprekendheid over.
Rechtop is de houding die uitdrukt dat de mens gericht is op de de kosmos, op God.
Rechtop is geen metafoor voor een houding 'omhoog'. maar rechtop is de belichaming van het wezen van de mens: gericht naar boven, naar zijn goddelijke afkomst.
Het is zijn opgave de weg terug te vinden naar de goden.
En die wonen boven, want boven is beter dan beneden.
Rechtop is daarom de condition humaine.
Die houding is geëigend voor de mens om de ziel af te stemmen op de orde van de kosmos, op de bewegingen van de hemellichamen.
In die afstemming wordt de mens geestelijk gevoed.
Hoe meer afstemming, hoe hoger de ziel reikt.
En hoe meer geestelijk voedsel de mens verwerft.
Wie zo in het leven staat, verandert.
Die weerstaat verleidingren die hem naar de aarde trekken en hem verhinderen rechtop te staan.
Die mens is niet in de ban geld, macht of lust, maar leidt een deugdzaam leven.
Zo leidt een overtuiging aangaande het geestelijke tot een agenda voor het handelen, tot een ethiek.
Bij Aristoteles zxien we gelijksoortige overwegingen.
Hij spreekt over de beschouwing van de eeuwige, onveranderlijke waarheden, de theorie én het juiste handelen, de praxis.
Samen leiden deze tot het ware geluk: het goede leven.
De mens van het goede leven handelt volgens de ortos logos, de rechte rede.
Dat begrip heeft in de Latijnse versie: recta ratio eeuwenlang een belangrijke rol gespeeld, ook in de theologie.
En speelt dat nog, zowel in de kerk van Rome als in die van Genève- bijvoorbeeld als orthodoxie, de rechte leer.
In de bijbel komt het begrip niet systematisch voor.
Dat sluit niet uit dat de 'theorie'van rechtop niet belangrijk was, maar is eerder een aanwijing dat de betekenis van rechtop vanzelfsprekend was.
Er zijn dan ook diverse vindplaatsen van rechtop, oprecht en recht.
Bijvoorbeeld: in het evangelie van Lucas (hfdst 13) staat het verhaal over de vrouw die al achttien jaar krom liep.
Jezus legde haar de handen op en op hetzelfde ogenblik werd haar rug recht.
En de vrouw dankte en loofde God.
Dat had ze al achttien jaar niet gekund.
Ze had er de houding immers niet voor.
Maar toen Jezus haar genas, ook in de geestelijke zin, kon ze rechtop lopen.
In het oude testament, bij de profeet (hfdst 20)  is het nog duidelijker.
De profeet kreeg een vivioen dat hem overweldigde en hij viel op de grond.
Goad sprak de profeet toe: 'Sta op dan zal ik met u spreken'
Ezechiël vertelt: 
'Terwijl Hij sprak, kwam de Geest in mij en kon ik weer rechtop staan'.
Zo gaat het dus: de Geest doet de mens rechtop staan.
En de Geest wil iets zeggen.
Daar sta je voor op, daar sta je voor.
De nendsen van het Friesch Dagblad bleven recht in de leer, ze bleven staande.
Ze stonden ergens voor.
Dat ze dat konden, was genade, schrijft De Haan.
Dat wil zeggen: zij hoefden niet zelf de kracht te hebben om de rug recht te houden- die kracht overkwam hen door het Woord van God.
Daarom schrijft De Haan:
' Met dat Woord konden wij het gerust wagen'.
Daarmee konden ze het ook wagen in hun getuigenis tegenover de Pressereferent.
Het Friesch dagblad is heen garantie voor de toekomst.
Die toekomst wordt bepaald door het besef vanroeping en van onderzoek naar wat de geestelijke weg vraagt om te doen.
Dit alles in de Friesch Dagblad -gemeenschap van de lezers. makers van de krant en de Vereniging Het Friesch Dagblad.
Die  weg is als een ethisch programma- ze ontvouwt de bedoelingen van God met mens en wereld.
Het volgen van die weg leidt uiteindelijk ook tot opvattingen over wat nieuws is, en over hoe het nieuws wordt gebracht. 
Niet iedereen begrijpt de logica van de weg.
Dat is en reden te meer om steeds meer en beter de eigenheid van de krant te laten zien.
Concreet en iedere dag.
In bescheidenheid, in het besef dat mensen van de weg soms ook verdwalen.
Toen ik ruim twintig jaar geleden begon als hoofdredacteur, waren de perspectieven somber.
Een belangrijke overweging om toch hoofdredacteur te worden was de overtuiging dat de protetantse traditie de moeite waard is om bij de tijd te houden, ook in en door middel van een krant.
Gaandeweg is die overtuiging gegroeid.
De krant is breder in haar programma en het lezerspublien kent meer diversiteit, ook van buiten de traditie.
We delen de journalistieke waarden.
De overtuiging heeft zich verdiept vanuit het besef dat het Friesch Dagblad en zijn gemeenschap zich een weg moeten basnen die ten diepste een geestelijke weg is.
Recht, rechtop, oprecht. rechtvaardigheid en de rechte rede richten het kompas.
Soms trilt de naad in het kompas: aantrekkingen of verleidingen of bemoeilijken het vinden en gaan van de rechte weg.
Jan de Haan en de zijnen hebben dit alles ervaren.
Hun blik was omhoog gericht, ze werden gevoed in het gebed en in het lezen van de bijbel.
Zo kregen ze kracht, inzicht, moed en vrijmoedgheid om hun weg te gaan.
Rechtop.
Het heden is voor het Friesch Dagblad  en andere kranten niet zonder zorgen.
Kranten verliezen lezers.
De papieren krant lijkt niet een geschikt medium voor jongere generaties lezers.
En nieuws dreigt te worden weggedrukt door infotainment.
Overtuiging, vastberadenheid en creativiteit zijn voorwaarden om vragen die er zijn te beantwoorden- in de rechte lijn naar de toekomst.
In 1946 verscheen de brochure: Niet Geknecht als terugblik op verzet en standvastigheid.
De Haan besluit zijn verehaal met een wens die feitelijk een gebed is om het Friesch Dagblad 'te maken tot een bekwaam instrument in de worsteling voor de komst van Gods Koninkrijk'.
Die worsteling vindt plaats op de weg: is dit de weg omhoog?
En dus over de vraag die altijd actueel blijft en voor iedereen geldt:
wat zou jij, wat zou ik doen- waar sta jij, waar sta ik voor?

Lùtsen Kooistra
Leeuwarden, april 2017


Dit boek is een uitgave van Bornmeer in opdracht van het Friesch Dagblad en Omrop Fryslan.
 De uitgave is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van het Fries Mediafonds.

Niet Geknecht werd eerder uitgegeven in 1946 door:
N.V. Drukkerij "DE MOTOR"te Sneek.

Tekst: Jan de Haan
Nawoord: Lùtsen Kooistra
Illustraties en beeldverhaal: Laurens Bontes
Vormgeving en moekverzorging: Laurens Bontes & Robert Seton

Het filmische beeldverhaal Niet Geknecht, uitgezonden door Omrop Fryslan, is terug te vinden op wwww. omropfryslan.nl/nietgeknecht 





LINK: 
NIET GEKNECHT





Geen opmerkingen:

Een reactie posten